18990 |
onnozel |
bld (du.):
bleut (Q117p Nieuwenhagen),
oerstom:
ōērstjom (Q117p Nieuwenhagen),
sullig:
sŭllig (Q117p Nieuwenhagen)
|
zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)] || zonder kennis van de wereld, gemakkelijk te bedriegen [onnozel, dwalm] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19267 |
onnozel persoon |
bluts:
blŭtsj (Q117p Nieuwenhagen),
ezel:
aezəl (Q117p Nieuwenhagen),
éézəl (Q117p Nieuwenhagen),
hoorn:
heur (Q117p Nieuwenhagen),
horenpaard:
heurəpēēët (Q117p Nieuwenhagen),
hufter:
hŭftər (Q117p Nieuwenhagen),
stom varken:
sjtŏm vèrkə (Q117p Nieuwenhagen),
stomme boer:
stŏmmə bōēr (Q117p Nieuwenhagen),
stomme hornochse (du.):
sjtommə-hórnóks (Q117p Nieuwenhagen),
stommerik:
stŏmmərik (Q117p Nieuwenhagen),
stumper:
stjumpər (Q117p Nieuwenhagen),
sufferd:
suffərd (Q117p Nieuwenhagen),
sul:
sūl (Q117p Nieuwenhagen),
uider:
uddər (Q117p Nieuwenhagen),
ŭddər (Q117p Nieuwenhagen),
uil:
ūūl (Q117p Nieuwenhagen),
ŭŭl (Q117p Nieuwenhagen)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onnuuzele kinger (Q117p Nieuwenhagen),
Onnuëzele kinger (Q117p Nieuwenhagen),
onnūūëzələ kīngər (Q117p Nieuwenhagen),
ony(3)̄əzələ kīŋər (Q117p Nieuwenhagen)
|
28 december, herinneringsdag van de kindermoord in Bethlehem, Onnozele Kinderen [Onnüezele Kinger, Allerkinderdag, der Kinderdag]. [N 96C (1989)] || De dag waarop de kinderen zich als vader en moeder verkleden (28 december) [oudvaaierkensdag, vaderkensdag, alderkinderen, onnozele kinderen]. [N 88 (1982)] || Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20922 |
onrijp |
groen:
WBD/WLD
greun (Q117p Nieuwenhagen),
onrijp:
WBD/WLD
onrieëp (Q117p Nieuwenhagen)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
WBD/WLD
greun (Q117p Nieuwenhagen),
onrijp:
WBD/WLD
onrieëp (Q117p Nieuwenhagen)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
I-7
|
19279 |
onrustig persoon |
wiebelvot:
wièbəlvòt (Q117p Nieuwenhagen)
|
een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
onnūūëzəl (Q117p Nieuwenhagen),
onschuldig:
onsjŭldig (Q117p Nieuwenhagen)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
onbndig (<du.):
ŏnbèndig (Q117p Nieuwenhagen),
uit rand en band (<du.):
ōēt ránt én bánt (Q117p Nieuwenhagen)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21901 |
ontberen |
derven:
ps. boven de éé moeten nog lengtetekens staan; deze combinatieletters kan ik niet maken/omspellen!
déérvə (Q117p Nieuwenhagen),
fehlen (du.):
faeëlə (Q117p Nieuwenhagen),
missen:
missə (Q117p Nieuwenhagen)
|
niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20581 |
ontbijt |
morgenskoffie, de -:
mörgeskoofië (Q117p Nieuwenhagen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: ontbijt [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|