19259 |
bevel |
opdracht:
ŏpdràg (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19258 |
bevelen |
bevelen:
bəvééëlə (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
heien (du.):
hēēsjə (Q117p Nieuwenhagen),
heten:
hēēsjə (Q117p Nieuwenhagen),
opdragen:
ŏpdrāāgə (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19238 |
bewerkelijk (zijn) |
lastig:
lèstig (Q117p Nieuwenhagen),
tijdrovend:
tiĕtrōōvənt (Q117p Nieuwenhagen)
|
niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23560 |
bewieroken |
bewieroken:
bewieroke (Q117p Nieuwenhagen),
wieroken:
wīērōōke (Q117p Nieuwenhagen)
|
Wieroken, bewieroken [wiereke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25231 |
bewolking |
bewolking:
bewölking (Q117p Nieuwenhagen),
lucht:
de loch (Q117p Nieuwenhagen)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18011 |
bewusteloos |
bewusteloos:
bewusteloos (Q117p Nieuwenhagen)
|
Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
18839 |
bezadigd |
ruhig:
èrg rŭjjig (Q117p Nieuwenhagen)
|
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
beͅsəm (Q117p Nieuwenhagen)
|
bezem [RND]
III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
štīəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
19302 |
bezig |
bezig:
bēēzig (Q117p Nieuwenhagen)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|