19839 |
raspen |
raspen:
ràspe (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
rijven:
rīēve (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
klepper:
de kleppere (Q117p Nieuwenhagen),
ratel:
rāātəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20529 |
rauw |
groen:
greun (Q117p Nieuwenhagen),
rauw:
rouw (Q117p Nieuwenhagen),
rūūë (Q117p Nieuwenhagen)
|
rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
rammelen:
ramələ (Q117p Nieuwenhagen),
zex ramələ (Q117p Nieuwenhagen),
ravotten:
ravoͅtə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31205 |
rawlplugbeitel |
rawlplug:
rǫwpløx (Q117p Nieuwenhagen)
|
Ronde beitel waarmee het gaatje voor een rawlplug wordt gemaakt. Zie ook afb. 4. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje van hennep en jute en worden gebruikt bij het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit een harde steensoort zijn opgetrokken. [N 64, 71; N 53, 43b]
II-11
|
18868 |
razen en tieren |
razen:
raozə (Q117p Nieuwenhagen),
tekeergaan:
təkīēr gao (Q117p Nieuwenhagen)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
razend:
raosənt (Q117p Nieuwenhagen),
razentig:
raosətig (Q117p Nieuwenhagen)
|
razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
kachelspijpen:
kachelspiepe (Q117p Nieuwenhagen),
olifantspoten:
oalefants púút (Q117p Nieuwenhagen),
stokkenbenen:
sjtekke bing (Q117p Nieuwenhagen)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31456 |
rechthamer |
vlakke hamer:
vlakǝ hāmǝr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hamer met één of twee vlakke koppen die dient om bulten en andere ongelijkheden uit plaatmateriaal te verwijderen. "De eerste bewerking, welke het blik ondergaat, wanneer daaruit door buigen of drijven eenig voorwerp vervaardigd worden moet, is in het algemeen het spannen, gelijktrekken, dresseeren of richten (...), hetgeen op den richt-stok door middel van den richt-hamer geschiedt..." (Kuyper, pag. 365). Zie ook afb. 152. [N 64, 39b]
II-11
|
24975 |
rechtop |
recht staand:
règstaoënt (Q117p Nieuwenhagen)
|
rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|