21440 |
schimpen |
schimpscheuten uitdelen:
Van Dale: schimpscheut, honend, indirect verwijt, hatelijke toespeling: iemand schimpscheuten geven.
sjimpsjūūët ōētdēēlə (Q117p Nieuwenhagen)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21244 |
schip |
schip:
sxip (Q117p Nieuwenhagen),
šip (Q117p Nieuwenhagen),
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
sjĭĕëp (Q117p Nieuwenhagen)
|
een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)] || schip [RND]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šipər (Q117p Nieuwenhagen)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
18923 |
schipperen |
schipperen:
sjippərə (Q117p Nieuwenhagen)
|
naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25045 |
schitteren |
flitsen:
fliĕtsə (Q117p Nieuwenhagen),
schitteren:
sjittərə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
schoon (Q117p Nieuwenhagen)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
schong (Q117p Nieuwenhagen),
schoon (Q117p Nieuwenhagen)
|
schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18369 |
schoen: spotnamen |
dauwtrapper:
vgl. Van Dale: dauwtrappen, volksgebruik om op Hemelvaartsdag of 2de Pinksterdag of de eerste zondag in mei vroeg naar buiten te gaan en zich daar te onstpannen, ...trapper; ...trapster.
douwtrappers (Q117p Nieuwenhagen),
sjimmieschoen:
[sic]
schiemiesjoon (Q117p Nieuwenhagen),
trats:
[sic; of twee aparte woorden?] vgl. Kerkrade Wb. (p. 273): traatsje mv. In de uitdr. Loof nit mit dieng - durch dr ring jesjroebde jank, loop niet met je vuile poten door de pas geschrobde gang.
traatsche treejers (Q117p Nieuwenhagen),
treder:
[sic; of twee aparte woorden?] vgl. Kerkrade Wb. (p. 273): traatsje mv. In de uitdr. Loof nit mit dieng - durch dr ring jesjroebde jank, loop niet met je vuile poten door de pas geschrobde gang.
traatsche treejers (Q117p Nieuwenhagen)
|
schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
schong (Q117p Nieuwenhagen)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18347 |
schoenlepel |
schoenaantrekker:
schoonaantrekker (Q117p Nieuwenhagen)
|
schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|