22824 |
schutter |
schutter:
sjətər (Q117p Nieuwenhagen)
|
schutter [RND]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šȳr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
31549 |
schuurlinnen |
schuurlijnen:
šūrlīnǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Strook linnen waarop korrels schurend materiaal geplakt zijn. Vaak is dit amaril, fijngemalen aluminiumoxide, of carborundum, een zeer harde soort aluminiumoxide. Schuurlinnen wordt vooral gebruikt bij het schuren en polijsten van metalen. [N 33, 234-235; N 64, 56b]
II-11
|
30685 |
schuurpapier |
amarilpapier:
amarelpapīr (Q117p Nieuwenhagen),
glaspapier:
glāspapīr (Q117p Nieuwenhagen),
schuurpapier:
šūrpapīr (Q117p Nieuwenhagen),
zandpapier:
zaŋkpapīr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Stevig papier waarop korrels schurend materiaal zijn aangebracht. Het schuurmateriaal van schuurpapier wordt normaal onderverdeeld in grove, middel en fijne korrel. Daartussen bestaan nog diverse gradaties, die worden uitgedrukt in nummers die ongeveer overeenkomen met het aantal korrels per vierkante centimeter. Zie ook de lemmata "schuurpapier" en "waterproof-schuurpapier" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II. 9, pag. 205. [N 33, 233; N 33, 234; N 64, 56a; N 64, 56c; monogr.]
II-11
|
31550 |
schuursteen |
schuursteen:
šūrštē (Q117p Nieuwenhagen)
|
Brok zandsteen of puimsteen voor schuurwerk. Puimsteen is een vulkanisch gesteente met een sponsachtig uiterlijk. Zie ook het lemma "puimsteen" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II.9, pag. 205. [N 33, 260; N 33, 380; N 64, 57a; monogr.]
II-11
|
19369 |
schuurtje |
schuurtje:
schjuurke (Q117p Nieuwenhagen)
|
schuurtje [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
19063 |
schuw |
kopschuw:
WBD/WLD
kòpsjeuj (Q117p Nieuwenhagen),
schuw:
WBD/WLD
sjeuj (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
27642 |
sein voor begin en einde van de schaft |
kuiltoet:
kultȳt (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale]),
toet:
tȳt (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale])
|
Het begin en einde van de schafttijd kon op bepaalde manieren aangegeven worden. Volgens de informanten van Q 15, Q 33, Q 35 en Q 113 sloeg men vier maal op de leiding of men knipperde vier maal met licht getuige de informanten van L 426, Q 15 en Q 33. Ook woordtypen als "vier maal" en "vier aan vier" duiden op een dergelijk sein. Verder werd er met een elektrische hamer een bel geluid volgens de informant van Q 202 en duiden de woordtypen "opkloppen" en "afkloppen" respectievelijk op het begin en het einde van de schafttijd. [N 95, 54]
II-5
|
28365 |
seinfluit |
fluit:
flø̜̄t (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Eisden])
|
De signaalfluit die bij transportmiddelen aanwezig is en waarmee geseind kan worden. Aan de signaalfluit is een kabel bevestigd die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en het mogelijk maakt op ieder punt van de pijler seinen te geven. [N 95, 668]
II-5
|
27250 |
seingever |
klopper:
klø̜pǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale])
|
Verantwoordelijke voor het seingeven bij het dalen en stijgen van de liftkooien. Seingevers bevinden zich aan iedere hoofdschacht, zowel onder- als bovengronds, en ook aan de tussenschachten en op- en neerbraken. Zij bedienen de lift en zijn vaak belast met het in- en uitladen van de mijnwagentjes (Vanwonterghem pag. 60). Zie voor het woordtype "klopper" (Q 117) ook het lemma Seinen Geven. [N 95, 132; N 95 133; monogr.; Vwo 109; Vwo 110; Vwo 700]
II-5
|