19358 |
smalen |
schamperen:
sjampərə (Q117p Nieuwenhagen)
|
op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33691 |
smalle weg, pad |
veldpaadje:
vɛltpē̜tjǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
21136 |
smeer |
smeer:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
sjmiēr (Q117p Nieuwenhagen),
vet:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
vèt (Q117p Nieuwenhagen)
|
het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27689 |
smeerder |
smeerjong:
šmīrjoŋ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
smerer:
šmīrǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia])
|
Wagensmeerder. [N 95, 153]
II-5
|
31528 |
smeerlap |
smeerlap:
šmīrlap (Q117p Nieuwenhagen),
soldeerlap:
sǫldērlap (Q117p Nieuwenhagen
[(varkensleer waarop kaarsenvet is aangebracht)]
)
|
Lap met talkvet waarmee men bij het maken van een soldeerknoop het nog zachte soldeersel bol en rond bijsmeert. In Q 121c werkte men niet met een smeerlap, maar met kaarsvet en papier bij het maken van een soldeerknoop. Volgens de invuller uit deze plaats werd de smeerlap wel in Belgiē gebruikt. [N 64, 29c]
II-11
|
18978 |
smeerpoes |
viezerik:
vīēzərik (Q117p Nieuwenhagen),
zwart varken:
sjwàt vèrrəkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand die er altijd vuil en onverzorgd uitziet [smeerpoes, vuillak, vetkees] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19073 |
smeken |
bidden:
bééënə (Q117p Nieuwenhagen),
smeken:
sjmēēkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30469 |
smetlijn |
smetkoord:
šmɛtkoat (Q117p Nieuwenhagen)
|
Koord, met krijt of rood poeder besmeerd, waarmee de dak- en leidekker de plaats van de dakpannen, leien en de metalen platen op het beschot aftekent. [N 64, 159a; N 64, 141; div.]
II-9
|
29227 |
smetten |
afsmetten:
āfšmɛtǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Door middel van de smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 64, 159c]
II-9
|
21728 |
smokkelen |
smokkelen:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
sjmŏĕkələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|