32637 |
stoppelploeg |
stroopschaar:
štrø̄pšār (Q117p Nieuwenhagen)
|
In dit lemma zijn alleen die benamingen voor de eenscharige voet- of radploeg en voor meerscharige kar- of wielploegen opgenomen, die er op wijzen, dat de betreffende ploeg vooral werd gebruikt om een stoppelveld e.d. oppervlakkig om of los te ploegen. Voor ploegbenamingen waarin het aantǝl scharen tot uitdrukking komt, zie men het lemma meerschalige ploegen. Ondiep ploegwerk werd in L 270 verricht met de brabander (voetploeg); in L 332 bediende men zich bij het "doorsteken" van de brabantse (voet)ploeg; stoppels ploegen werd in Q 95 gedaan met de steltploeg; om te "belken" gebruikte men in Q 103 de wentelploeg of de brabantse ploeg; "stropen" deed men in Q 200, 247, 247a met de pant√Æ. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 75; N J, 10 add.; monogr.]
I-1
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (Q117p Nieuwenhagen),
štǫpǝlǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
27742 |
storing, dislokatie |
storing:
štȳreŋ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia])
|
Een plotselinge vernauwing van de steenkoollaag door het binnendringen van het dak of de vloer of vaak ook van beide. [N 95, 843; N 95, 496; monogr.]
II-5
|
25173 |
stormx |
storm:
sturrəm (Q117p Nieuwenhagen)
|
storm, zeer hevige, zekere tijd aanhoudende wind [tempeest] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21446 |
stortplaats |
stort:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
sjtòrt (Q117p Nieuwenhagen)
|
de plaats waar vuilnis gestort mag worden [stort] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17901 |
stoten |
duwen:
dujjə (Q117p Nieuwenhagen),
stoten:
sjtōēëtə (Q117p Nieuwenhagen),
stuiken:
stŏĕkə (Q117p Nieuwenhagen),
tonken:
tōēnkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Stoten: een schokkende of krachtige duw geven (stoken, stuiken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18846 |
stoutmoedig |
stout:
sjtōōt (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20534 |
stoven |
stoven:
sjtōēëve (Q117p Nieuwenhagen),
wellen:
wélle (Q117p Nieuwenhagen)
|
stoven; Hoe noemt U: Met weinig vet op laag vuur gaar laten worden (smoeren, stoven, wallen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21249 |
straat |
straat:
stroat (Q117p Nieuwenhagen)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
21213 |
straatgoot |
goot:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
gŭt (Q117p Nieuwenhagen)
|
een geul langs de weg waarlangs afvalwater kan wegstromen [N 90 (1982)]
III-3-1
|