24996 |
uitgieten |
schudden:
sjūddə (Q117p Nieuwenhagen),
uitschudden:
oetsjŭddə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17854 |
uitglijden |
uitrutschen (<du.):
oetroetsche (Q117p Nieuwenhagen),
oetroetsje (Q117p Nieuwenhagen)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uithoren:
ōēthūūërə (Q117p Nieuwenhagen),
uitvragen:
ōētvrāōgə (Q117p Nieuwenhagen)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21786 |
uitleg |
uitleg:
ōētlèg (Q117p Nieuwenhagen),
verklaring:
vərklaoring (Q117p Nieuwenhagen)
|
het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
uitereenleggen:
ōēdəreelèGGe (Q117p Nieuwenhagen),
uitleggen:
ōētlèGGə (Q117p Nieuwenhagen),
verduitsen:
vərdŭŭtsjə (Q117p Nieuwenhagen)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30541 |
uitlooppijpje |
uitlooppijpje:
ūtlōppīpkǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Zinken of loden pijpje in een stenen waterspuier. [N 64, 149g]
II-9
|
18311 |
uitneembaar frontje |
frontje:
frontje (Q117p Nieuwenhagen),
vestje:
vesche (Q117p Nieuwenhagen)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21452 |
uitnodigen |
einladen (du.):
ĭlāānə (Q117p Nieuwenhagen),
uitnodigen:
ōētnŭŭëdigə (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
uitgodveren:
ōētgòtvərə (Q117p Nieuwenhagen),
uitschelden:
ōētsjéélə (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25770 |
uitslaan |
uitslaan:
ūtšlǭǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een onderdeel van een werkstuk in volle grootte op papier uittekenen. Zie ook het lemma "uitslaan" in Wld II.9, pag. 103. [N 64, 91; N 66, 27]
II-11
|