33756 |
veulen |
veulen:
vȳǝlǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
24057 |
viaticum |
krankencommunie (<lat.):
krankekemūnie (Q117p Nieuwenhagen),
laatste communie (<lat.):
de létste kemūūnie (Q117p Nieuwenhagen)
|
De H. Communie als teerspijs voor een stervende, viaticum. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25284 |
vierdel, maat van 125 gram of kwart pond |
vierdel:
viēëdəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 125 gram, dat is 1/4 pond [verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22832 |
vieren |
vieren:
chəvi:rt (Q117p Nieuwenhagen)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
20574 |
vieruursboterham |
namiddags-caf, de -:
nómmedáágs-kàfīeë (Q117p Nieuwenhagen),
vieruren, de -:
der veer-oere (Q117p Nieuwenhagen)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
23762 |
vigilie |
heiligeavond:
hiligenoavent (Q117p Nieuwenhagen),
vigilie (<lat.):
vigilie (Q117p Nieuwenhagen)
|
De avond vóór een kerkelijke feestdag [vigilie, heiligavond]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
(= stuiver).
knépkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23739 |
vijf wonden van christus |
vijf wonden:
de viehf wonde (Q117p Nieuwenhagen),
vijf wonden van onze heer god:
de vieëf wŭng van ŏŏzen hèrgòt (Q117p Nieuwenhagen)
|
De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
viertel:
ə vīēëdəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20894 |
vijg |
vijg:
WBD/WLD
vīēëg (Q117p Nieuwenhagen)
|
De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|