20174 |
voogd |
voogd:
vōōg (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
bezeiken:
bəzēēkə (Q117p Nieuwenhagen),
kloten:
klōēëtə (Q117p Nieuwenhagen),
kullen:
kŭllə (Q117p Nieuwenhagen),
vernachelen:
vərnàGGələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21754 |
vooraanstaande |
notabele:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
nōōtāābəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
een persoon van veel betekenis in een plaats [peris] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27804 |
voorbereiding |
voorbereiding:
vȳrbǝręjdeŋ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Julia])
|
Werken in een koollaag die worden uitgevoerd na de ontsluiting maar vóór de winning. "Verzamelnaam voor alles wat en iedereen die zich bezighoudt met de voorbereidende ondergrondse werken tot het winnen van de kolen" (Vanwonterghem pag. 180). [N 95, 167; monogr.; Vwo 627; Vwo 843]
II-5
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
vuër beëne (Q117p Nieuwenhagen),
vūūrbééëne (Q117p Nieuwenhagen)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24025 |
voorbruidje |
voorengel:
vūūringel (Q117p Nieuwenhagen),
voorengeltje:
vūūringelke (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het bruidje dat de stoet van eerste-communicantjes opent, d.w.z. vooropgaat [veuringel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
voorde:
vōōr (Q117p Nieuwenhagen)
|
de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)]
III-4-4
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
vūūrgebŏrgte (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
27933 |
voorgespannen kap |
voorspankap:
vȳršpankap (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia])
|
Kap die bij voorgedreven betimmering wordt gebruikt en die gedragen wordt door de aan de reeds bestaande ondersteuning bevestigde voorspanbalken. [N 95, 363; monogr.]
II-5
|
29951 |
voorhamer |
voorhamer:
vȳrhāmǝr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11
|