21398 |
vreemde (man) |
vreemde, een ~:
vreame (Q117p Nieuwenhagen)
|
Noem het (dialect)woord voor: iemand uit den vreemde? [vreemdeling] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
19341 |
vreugde |
freude (du.):
vruit (Q117p Nieuwenhagen),
vröjt (Q117p Nieuwenhagen),
plezier:
pləzēēr (Q117p Nieuwenhagen),
spa (du.):
sjpàss (Q117p Nieuwenhagen)
|
een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20294 |
vriend |
kameraad:
kámmərāāt (Q117p Nieuwenhagen),
kompel (<du.):
Van Dale: kompel, koempel (<Hd.), mijnwerker.
kōēmpəl (Q117p Nieuwenhagen),
vriend:
vrŭnk (Q117p Nieuwenhagen),
vrøŋk (Q117p Nieuwenhagen)
|
vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)] || vriend(in) [RND]
III-3-1
|
18852 |
vriendelijk |
vriendelijk:
vrŭndlig (Q117p Nieuwenhagen)
|
welgezind tegenover andere mensen, vriendelijk [gemeen, braaf] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20273 |
vriendin |
vriendin:
vrūndin (Q117p Nieuwenhagen)
|
vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25203 |
vriesweer |
koud en droog:
kòt en drueg (Q117p Nieuwenhagen),
vriezend (weer):
vrezend weer (Q117p Nieuwenhagen),
vriezeweer:
vreeze weer (Q117p Nieuwenhagen)
|
vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
vreren:
vreere (Q117p Nieuwenhagen),
vriezen:
vreeze (Q117p Nieuwenhagen),
vrezen (Q117p Nieuwenhagen)
|
vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
23764 |
vrijdagavond |
vrijdagavond:
dər vrīēdigoavənt (Q117p Nieuwenhagen)
|
De vrijdagavond. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23943 |
vrijdagskost |
vrijdagskost:
vrīēdeskos (Q117p Nieuwenhagen),
vrīēdigskŏs (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het vleesloze eten, een vleesloze maaltijd op een onthoudings-dag ("vrijdagskost"). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20316 |
vrijgezel |
jonggezel:
jŏnkgəzèl (Q117p Nieuwenhagen),
vrijgezel:
vrĭjgəzèl (Q117p Nieuwenhagen)
|
vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|