id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30540 | waterspuier | spuier: špø̄jǝr (Nieuwenhagen) | De elleboog onderaan het onderstuk van een afvoerbuis. In Q 117 en Q 118 werd het woordtype 'spuier' ook gebruikt voor een afvoer die het regenwater, dat door de dakgoot was opgevangen, rechtstreeks, dus zonder afvoerbuis, naar beneden leidde. [N 64, 149e-f] II-9 |
27695 | watertoren | watertoren: wātǝrtūǝrǝ (Nieuwenhagen [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)] [Laura, Julia]) | [N 95, 20] II-5 |
32704 | watervoor | watervoor: watervoor (Nieuwenhagen) | Een watervoor is een meestal wat diepere voor die men vóór de winter over de akker trekt, om overtollig water te laten afvloeien. Een watervoor kan dwars op de normale ploegvoren liggen, in het midden van de akker (bij uiteenploegen), tussen de delen van een in panden geploegde akker of ook wel om de (reeds ingezaaide) akker heen. In het algemeen brengt men watervoren aan op laaggelegen of natte gronden, akkers met een laagte erin of op een hellende akker om te voorkomen dat de grond wordt uitgespoeld. De benamingen kunnen ook gebruikt worden voor de middenvoor (omdat deze vaak als watervoor fungeert), verder voor de brede of grove voren van een akker die "op de wintervoor" is gelegd om hem te laten uitvriezen of voor ondiepe waterlopen, greppels en geulen in het algemeen. [N 11, 59b; N 11A, 137k; N 11A, 137i add.; div.] I-1 |
18123 | waterzucht | water: ət wāātər (Nieuwenhagen), waterzucht: wāātərzog (Nieuwenhagen) | Waterzucht: ziekelijke ophoping van vocht in het onderhuidse weefsel en in de lichaamsholten (zucht, het water). [N 84 (1981)] III-1-2 |
20542 | wecken | inmaken: imāāke (Nieuwenhagen), wecken: wekke (Nieuwenhagen) | wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)] III-2-3 |
20435 | weduwe | widvrouw: widvrouw (Nieuwenhagen) | half- of stiefzuster [DC 05 (1937)] III-2-2 |
20451 | weduwnaar | widman: widmaan (Nieuwenhagen) | weduwnaar [DC 05 (1937)] III-2-2 |
23511 | weekdienst | wekendienst: wééëkedeens (Nieuwenhagen) | Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)] III-3-3 |
19346 | weerbarstig | dwars: dwééësj (Nieuwenhagen), obstinaat: ŏbstənāāt (Nieuwenhagen) | zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)] III-1-4 |
17575 | weerborstel | borstel: bøštǝl (Nieuwenhagen), borstelen (mv.): bøštǝlǝ (Nieuwenhagen), weerwas: wearwaas (Nieuwenhagen), weerwas (Nieuwenhagen) | Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)] I-12, III-1-1 |