18867 |
woede |
gift:
gĭf (Q117p Nieuwenhagen),
kwadigheid:
kaodighēēt (Q117p Nieuwenhagen),
wut (du.):
wōēët (Q117p Nieuwenhagen)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21873 |
woeker |
knijt schrijven:
knĭĕt sjrīēëvə (Q117p Nieuwenhagen),
met dubbele?:
mit dŏĕbələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17890 |
woelen |
woelen:
wūūlə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
gōōnstig (Q117p Nieuwenhagen)
|
de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21131 |
woest, wild rijden |
broezen:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
brōēzə (Q117p Nieuwenhagen)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25210 |
wolkenbank |
bank:
bank (Q117p Nieuwenhagen)
|
lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34387 |
wolschaap |
wolschaap:
wolšǭp (Q117p Nieuwenhagen)
|
Schaap van een ras dat vooral goed is voor de wol. [N 77, 1g]
I-12
|
18132 |
wonde |
wonde:
wong (Q117p Nieuwenhagen)
|
Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23918 |
wonderen doen |
wonderen doen:
wónder dōēë (Q117p Nieuwenhagen),
wóngere doeë (Q117p Nieuwenhagen)
|
Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
nesten:
nistə (Q117p Nieuwenhagen),
nestje hebben:
nèstəkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)]
III-4-1
|