27653 |
ziekenkaart |
ziekenkaart:
zīkǝkāt (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Maurits])
|
Verklaring, bewijs van het ziekenfonds dat men ziek is. Zie ook het lemma Verzuimen Wegens Ziekte. [N 95, 918; monogr.]
II-5
|
24053 |
ziekenlantaarn |
communielampje:
t kemūnielempke (Q117p Nieuwenhagen)
|
De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24089 |
ziekenzuster |
krankenbegijn:
ing krankebegieng (Q117p Nieuwenhagen),
krankenzuster:
krankezuster (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17980 |
ziekte |
krankheid:
krànkheet (Q117p Nieuwenhagen)
|
kwaal [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
de zieël (Q117p Nieuwenhagen),
zīēël (Q117p Nieuwenhagen)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23617 |
zielboek |
dodenlijst:
de doeëdeliehs (Q117p Nieuwenhagen),
dōēëdelīēs (Q117p Nieuwenhagen),
zielenboek:
zīēëlebook (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23908 |
zielenheil |
eeuwige rouw:
de ieëwige rów (Q117p Nieuwenhagen),
zielenheil:
zīēëleheil (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het zieleheil. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zīə (Q117p Nieuwenhagen)
|
zien [RND]
III-1-1
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
dr zieh-altoar (Q117p Nieuwenhagen),
dr ziehaltoar (Q117p Nieuwenhagen),
t ziehaltoar (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
ziĕaltaar (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
de ziehbeuke (Q117p Nieuwenhagen),
ziĕbeuk (Q117p Nieuwenhagen)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|