20445 |
de dode naar de kerk brengen |
het lijk schurgen:
t līēk sjurrege (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
mar.: = kruien
t līēk sjurrege (Q117p Nieuwenhagen)
|
het lijk naar de kerk brengen [bijv. door buurtbewoners] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23471 |
de doodsklok luiden |
de doodsklok luiden:
de doeëdsklok loewt (Q117p Nieuwenhagen),
de dōēëdsklok lōēwe (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20395 |
de echtelijke staat |
ehestand (du.):
īēësjtand (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen),
getrouwd zijn, het -:
getrówd zieë (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen)
|
de echtelijke staat, het gehuwde leven [ieësjtand] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
32715 |
de eerste voor ploegen |
de reen opvaren:
dǝr [reen] op˲vãrǝ (Q117p Nieuwenhagen),
de voor aanvaren:
dǝ [voor] āvãrǝ (Q117p Nieuwenhagen),
de voor opvaren:
dǝ [voor] ǫp˲vãrǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het ploegen van de eerste voor van een akker in het midden, als men bijeen gaat ploegen; aan de zijkant(en), als men uiteen of heen en weer gaat ploegen. Men ploegt de eerste voor gewoonlijk wat minder diep, om de vorming van een rug te voorkomen. Alleen bij het ploegen met een wentelbare of keerbare ploeg is er één eerste voor, in alle andere gevallen zijn er steeds twee eerste voren, nl. bij het uiteenploegen aan de zijkanten gelegen en bij het bijeenploegen tegen elkaar in het midden gelegen. Veel opgaven gelden daarom ook voor de twee eerste voren. De specifieke benamingen voor het ploegen van de eerste voor in het midden of aan de zijkant zijn onder B., resp. C. opgenomen; al de andere opgaven vindt men onder A. Door de zakelijke overeenkomst kunnen de benamingen soms ook toepasselijk zijn op bijeen- of uiteenploegen. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men de drie volgende lemmata. [N 11, 61; N 11A, 117c + 119b + 121b; JG 1a + 1b; A 33, 18c; monogr.]
I-1
|
32763 |
de eg |
eegd/eeg:
e ̞ǝx (Q117p Nieuwenhagen
[(pl e ̞ǝgǝ)]
)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
32770 |
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam |
egebalken:
eęgǝbɛlǝk (Q117p Nieuwenhagen)
|
De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.]
I-2
|
32745 |
de hoeken bewerken |
(de hoeken) omgraven:
ømgrãvǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
De trappeleindjes van een wendakker bewerken met de schop (soms met de riek). Voor het hieronder niet gedocumenteerde object van de handeling zie men het vorige lemma. [N 11, 50b add, ; A 33, 6 + 7 + 16 add.]
I-1
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszegen beden:
dr hoehszeëge beëne (Q117p Nieuwenhagen),
dr hōēszééën bééëne (Q117p Nieuwenhagen)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
āāsjtēēëke v.d. kééëtse (Q117p Nieuwenhagen),
de keëtse aasjteëke (Q117p Nieuwenhagen)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitdoen:
de keëtse oeht doeë (Q117p Nieuwenhagen),
uitmaken:
de kééëtse ōētmāāke (Q117p Nieuwenhagen)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|