e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dij dij: dei (Nieuwenhagen) dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
dik sap van steenvruchten koekoeksstront: WBD/WLD  koekoeksjtrònk (Nieuwenhagen) stijf geworden sap uit steenvruchte (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)] I-7
dik worden gedijen: gedije (Nieuwenhagen) dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke boterham smouel: schmouwel (Nieuwenhagen) Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke neus dikke neus: dikkə nāās (Nieuwenhagen), dikke tul: dikkə tŭŭḷ (Nieuwenhagen) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] III-1-1
dikke snee brood paardssnede: peadsschnij (Nieuwenhagen) Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke want want: wante (Nieuwenhagen) wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)] III-1-3
dikke wollen sjaal dikke sjaal: dieke sjal (Nieuwenhagen) das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)] III-1-3
dikke, warme mantel mantel: manktel (Nieuwenhagen) damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] III-1-3
dinsdag dinsdag: diēënsdig (Nieuwenhagen) de derde dag van de week, dinsdag [destag, dijsdag, dijnsdag, diessendag] [N 91 (1982)] III-4-4