20332 |
dochter |
dochter:
dochter (Q117p Nieuwenhagen),
doochter (Q117p Nieuwenhagen),
dōchter (Q117p Nieuwenhagen),
kind:
kink (Q117p Nieuwenhagen)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20419 |
dode |
dode:
(innə) dōēë (Q117p Nieuwenhagen),
lijk:
līēk (Q117p Nieuwenhagen),
t līēk (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen),
t līēëk (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] || het lijk [de liech] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24726 |
dode tak |
dode tak:
WBD/WLD
dōēë tàk (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een dode tak (stek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23388 |
dodenhuisje |
dodenkapel:
dōēëdekàpèl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een mortuarium, dodenkapel in of bij de kerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20441 |
dodenwake |
dodenwaak:
de doeëdewaak (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen),
de dōēëdewāāk (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen)
|
de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
22674 |
doedelzak |
doedelzak:
doedelzak (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18252 |
doek |
doek:
heë vreef zieng schjoon op mit inne dook (Q117p Nieuwenhagen)
|
Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
22350 |
doel bij verstoppertje spelen |
aanslag:
koek is de roep van degene die zich verstopt heeft
āsjlāg (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17925 |
doelloos friemelen |
friemelen:
frīēmələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21290 |
doen vechten |
aaneenhangen:
! net het tegenovergestelde als in Van Dale: aaneenhangen, 2. (gew.) van personen: zich bij elkaar aansluiten, één lijn trekken.
hiŋktə gansə wɛld a:nə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|