e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ademen adem scheppen: oam schuppe (Nieuwenhagen), ademen: aome (Nieuwenhagen), oame (Nieuwenhagen), ademhalen: aomhaole (Nieuwenhagen) ademen [N 10a (1961)] III-1-1
ader ader: aor (Nieuwenhagen), oar (Nieuwenhagen) ader [N 10a (1961)] III-1-1
administratief personeel dikkoppen: dikkø̜p (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]), heren met de hersens: hērǝ met dǝ hęrsǝs (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), lui met de hersens: lȳj met dǝ hęrsǝs (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]), pieteberen: pitǝbērǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]) De beambten hadden op de mijn vergeleken met de arbeiders op tal van punten een bevoorrechte positie. Zij kregen tijdens ziekte geen controle van de door de kompels gehate ziekencontroleur (Dieteren 1984 pag. 67). Verder waren zij op de mijn "penningvrij", kregen meer en betere deputaatkolen en gratis mijnkleding. Op hun beurt waren de ondergrondse beambten weer bevoorrecht ten opzichte van de bovengrondse beambten. Hun salarissen lagen duidelijk hoger (Dieteren 1984 pag. 67). In het lemma komen algemene benamingen voor maar ook benamingen die meer schertsend of spottend zijn. [N 95, 979] II-5
admiraalsvlinder blauwoog: bloͅuox (Nieuwenhagen) admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)] III-4-2
advent advent (<lat.): d`r advent (Nieuwenhagen), dər Atfént (Nieuwenhagen) De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)] III-3-3
afbramen afbramen: āf˱brāmǝ (Nieuwenhagen) Het overtollig materiaal van een werkstuk verwijderen, bijvoorbeeld na het gieten of zagen. [N 64, 55b] II-11
afdalen afvaren: āf˲vārǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale, Wilhelmina]), heraf gaan: ǝrāf gǭǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Julia]), naar onden gaan: nǭǝ ōŋǝ gǭǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Zolder]), ondergronds gaan: ōŋǝrgrǫnts gǭǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Zolder]) Zich per lift naar het ondergrondse gedeelte van de mijn begeven. [N 95, 82; monogr.; Vwo 33; Vwo 41] II-5
afdeling afdeling: afdēleŋ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), revier: rǝvīr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]) Het ondergronds gebied van een steenkolenmijn is ingedeeld in afdelingen. Aan het hoofd van zo''n afdeling staat een afdelingsingenieur. Deze afdelingsingenieur voert het bevel over verscheidene andere ingenieurs en geeft zijn bevelen aan het werkvolk langs zijn afdelingsopzichter om (Vanwonterghem pag. 43). [N 95, 908; Vwo 36; Vwo 285; monogr.] II-5
afdingen afdingen: āāfdīngə (Nieuwenhagen), pingelen: pingələ (Nieuwenhagen) proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)] III-3-1
afgeroomde melk afgedraaide melk: āfxǝdriǝdǝ melk (Nieuwenhagen) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11