e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dood (zn.) dood: dōēët (Nieuwenhagen) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2
doodliggen doodduwen: dūǝtdøi̯ǝ (Nieuwenhagen), doodliggen: dūǝtleqǝ (Nieuwenhagen) Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31] I-12
doodskist doodskist: de doeëdskis (Nieuwenhagen), de dōēëtskis (Nieuwenhagen), doeëdskis (Nieuwenhagen, ... ), dōēëtskis (Nieuwenhagen, ... ), kist: de kis (Nieuwenhagen, ... ), kis (Nieuwenhagen) de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
doodskleed doodsmantel: doeëdsmanktel (Nieuwenhagen) doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] III-2-2
doodsklok doodsklok: de doeëds-klok (Nieuwenhagen), doeëdsklok (Nieuwenhagen), dōēëdsklok (Nieuwenhagen) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] || Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doodzonde doodzonde: dōēëdzung (Nieuwenhagen), ing doeëdzung (Nieuwenhagen) Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)] III-3-3
dooien t slaakt]: ⁄t duuit (Nieuwenhagen), ⁄t weer geet aaf (Nieuwenhagen, ... ) dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4
dooier door: dōǝr (Nieuwenhagen) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doop doop: ing dēūp (Nieuwenhagen), inne deup (Nieuwenhagen), doperij: dēūperij (Nieuwenhagen) Een doop. [N 96D (1989)] III-3-3
doopbelofte doopbelofte: deupbelofte (Nieuwenhagen), doopspreuk: dr deup sjproech (Nieuwenhagen) De doopbeloften zoals ze worden afgelegd door peter en meter. [N 96D (1989)] III-3-3