e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droog weer droog: drūūch (Nieuwenhagen) droog [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek afdroogdoek: aafdruegdook (Nieuwenhagen), droogdoek: drūūəgdook (Nieuwenhagen), spoeldoek: sjpeuldōōk (Nieuwenhagen) Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1
drop drop: drop (Nieuwenhagen) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater lakritswater: lákritswááter (Nieuwenhagen) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer klam en koud: kláám en kaoət (Nieuwenhagen), miezerig (weer): miezerig (Nieuwenhagen), nat (weer): naat (Nieuwenhagen), nāāt (Nieuwenhagen), nāāt weer (Nieuwenhagen), nāt (Nieuwenhagen), nat koud: nāātkaot (Nieuwenhagen), regenachtig (weer): règənégtig (Nieuwenhagen), t blijft over]: mar der kump rean (Nieuwenhagen), vochtig (weer): vuchtig (Nieuwenhagen) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4
druk heen en weer lopen rondrennen: ronk renne (Nieuwenhagen) lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2
druk praten kwaken: kwāākə (Nieuwenhagen), quatschen (du.): kwàtsjə (Nieuwenhagen) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1
drukken duwen: dujjə (Nieuwenhagen), persen: pééësjə (Nieuwenhagen), pressen: prèssə (Nieuwenhagen) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukte, gedoe drukte: drùktə (Nieuwenhagen) een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] III-1-4
druppel drup: drŭŭp (Nieuwenhagen), druppel: drŭŭpəl (Nieuwenhagen) een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4