e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwerkerken

Overzicht

Gevonden: 1691
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met staande kar varen bet staande kar: bǝ stōǝndǝ kē̜ǝr (Nieuwerkerken) Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b] I-10
met steengruis verharde weg assenbaan: ašǝboǝn (Nieuwerkerken) In vraag L 24, 28b werd uitdrukkelijk gevraagd naar een naam voor de weg die met steengruis was bedekt. De woordtypen koolassenweg, assenweg e.a. wijzen op een andere bedekking dan steengruis. Macadam is een recentere vorm van een wegdeklaag. [L 24, 28b] I-8
metalen broeibak waterbak: watǝrbak (Nieuwerkerken) De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36] II-1
metselaar metser: mętsǝr (Nieuwerkerken) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
meubelmaker meubelmaker: mø̄bǝlmǭkǝr (Nieuwerkerken) Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.] II-12
miauwen keken: kiē.kə (Nieuwerkerken) miauwen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
middag (s middags) noen: noen (Nieuwerkerken), nŏĕwn (Nieuwerkerken) middag [RND], [ZND 38 (1942)] III-4-4
middelste kegel koning: de keuning vant keegelspel (Nieuwerkerken) Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)] III-3-2
middendeel van het paard romp: rump (Nieuwerkerken) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
mijt afdekken dekken: dękǝ (Nieuwerkerken), toemaken: tɛ̄mǭkǝ (Nieuwerkerken) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4