e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwerkerken

Overzicht

Gevonden: 1691

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappels schillen schillen: schelle (Nieuwerkerken) (aardappels) schillen [Lk 01 (1953)] III-2-3
aardappelschil schil: sxęl (Nieuwerkerken) Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
aardappelstruik struik: %%de volgende opgaven bevatten een onregelmatige monoftong%%  struk (Nieuwerkerken) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aars kont: kǫnt (Nieuwerkerken) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
abuis mis: da`s mis (Nieuwerkerken) Dat is mis. [ZND 38 (1942)] III-1-4
achterhaam achterlap: axtǝrlap (Nieuwerkerken) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterknie knie: knē̜ (Nieuwerkerken) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achteruit achteruit: axtǝrɛ̄t (Nieuwerkerken) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achterwand achterhoofdstuk: achterhoofdstuk (Nieuwerkerken), hoofdstuk: hyǝtstø̜k (Nieuwerkerken), hȳtstø̜k (Nieuwerkerken) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
afgeroomde melk doorgedraaide melk: dou̯i̯rgǝdrē̜dǝ męlǝk (Nieuwerkerken), fluitjesmelk: flø̄tjǝsmɛlk (Nieuwerkerken) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11