e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwerkerken

Overzicht

Gevonden: 1691
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langwerpige streep van voorhoofd tot neus witte streep: wetǝ striǝp (Nieuwerkerken) Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9
laster laster: ook materiaal znd 30, 01  lastər (Nieuwerkerken) laster [ZND 01 (1922)] III-1-4
lastig (werken) lastig: ook materiaal znd 30, 02  lestig (Nieuwerkerken) lastig [ZND 01 (1922)] III-1-4
laten laten: laoete (Nieuwerkerken) laten [ZND 25 (1937)] III-1-2
leeftijd, ouderdom ouderdom: aderdom (Nieuwerkerken) ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)] III-2-2
leeg, gezegd van een noot voos: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  de neut is voeəs (Nieuwerkerken) loze noot [ZND 30 (1939)] III-2-3
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  lēi̯gluəpər (Nieuwerkerken) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leest leest: liǝst (Nieuwerkerken) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: inne lieəf (Nieuwerkerken), ne liief (Nieuwerkerken) leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leeuwenbek leeuwenbek: -  lieəvebek (Nieuwerkerken) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3