34147 |
leiden |
leiden:
lēǝ (P117p Nieuwerkerken)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
17643 |
lende |
lee:
pijən in de leeə (P117p Nieuwerkerken)
|
ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
Opm. als Fr. frais.
lente (P117p Nieuwerkerken),
opgang:
opgank (P117p Nieuwerkerken)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
25355 |
leren schede |
zak:
zak (P117p Nieuwerkerken)
|
De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|
19383 |
leunstoel |
salonstoel:
saloonstoel (P117p Nieuwerkerken),
zetel:
ziətəl (P117p Nieuwerkerken, ...
P117p Nieuwerkerken)
|
een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
leurder:
leurder (P117p Nieuwerkerken)
|
een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20198 |
leven |
leven:
znd 34, 82a;
lîevə (P117p Nieuwerkerken)
|
leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
20188 |
leven (zn) |
leven:
Iievə (P117p Nieuwerkerken),
lîeve (P117p Nieuwerkerken)
|
leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34]
III-2-2
|
17697 |
lever |
lever:
lēvǝr (P117p Nieuwerkerken)
|
Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c]
I-11
|
20514 |
leverworst |
leverpens:
liverpens (P117p Nieuwerkerken)
|
leverworst [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|