17817 |
lopen |
lopen:
loeəpe (P117p Nieuwerkerken),
lūpǝ (P117p Nieuwerkerken)
|
lopen [ZND 25 (1937)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
18918 |
lui |
lui:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
leu (P117p Nieuwerkerken),
mottig:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
mottig (P117p Nieuwerkerken)
|
lui, traag [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
mensen:
minsə (P117p Nieuwerkerken, ...
P117p Nieuwerkerken)
|
mensen [RND] || volk [RND]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
jungsteren:
ook materiaal znd 28, 53
juəngstere (P117p Nieuwerkerken)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
de klok luiəe (P117p Nieuwerkerken)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden voor de mis:
’t luiət vər de mis (P117p Nieuwerkerken)
|
Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
19029 |
luilak |
luierik:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
leuərik (P117p Nieuwerkerken)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
goeəd luiəstere (P117p Nieuwerkerken)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
31582 |
luns |
leun:
lø̜jn (P117p Nieuwerkerken)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
33057 |
maaidorser |
pikdorser:
pek˱dǫsǝr (P117p Nieuwerkerken)
|
Deze machine dorst niet alleen, maar maait het eerst af, dorst het vervolgens, en bindt het stro ook tot pakken bijeen. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|