| 25168 |
koud, mistig en somber weer |
mistig (weer):
mistich (L433p Nieuwstadt),
mottig (weer):
mottig (L433p Nieuwstadt),
motweer:
mòtwèèr (L433p Nieuwstadt),
zuur (weer):
zōēr (L433p Nieuwstadt)
|
koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 18124 |
koudvuur |
koudvuur:
kautvuur (L433p Nieuwstadt)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 18195 |
kous: algemeen |
hoos:
Die haos is gans reg, dao zitte gein minderinge in het bein (L433p Nieuwstadt),
Et bein van die haos is tekort (L433p Nieuwstadt),
haos (L433p Nieuwstadt)
|
Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
| 18179 |
kousenband |
bindel:
binjel (L433p Nieuwstadt)
|
kousenband [N 07 (1961)]
III-1-3
|
| 19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯tǝr (L433p Nieuwstadt)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
| 19231 |
kouwe drukte |
bohei (rh.):
behei (L433p Nieuwstadt)
|
drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18205 |
kraag |
kraag:
kraag (L433p Nieuwstadt),
krāx (L433p Nieuwstadt)
|
Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|
| 18271 |
kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pellerien (L433p Nieuwstadt)
|
een ouderwetse kraagmantel (pellerine?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
| 29061 |
kraagpunt |
haak:
hǭk (L433p Nieuwstadt)
|
Het spits toelopende uiterste deel van de legger van de kraag aan de schouderzijden, haaks op de revers. [N 59, 122b]
II-7
|
| 28332 |
kraagschroef |
houtschroef:
hǫwtšruf (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Grote houtschroef waarvan het bovengedeelte de railvoet op de dwarsligger houdt. Het woordtype "telefoonbout" uit Q 113 en Q 121b voor respektievelijk de mijnen Emma en Willem-Sophia is een volksetymologische verbastering van "tire-fondbout". [N 95, 712; Vwo 453; Vwo 784]
II-5
|