28064 |
koolzaag |
kolenzeeg:
kǭlǝzę̄x (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een lichte kerfmachine waarmee uit de hand wordt gewerkt. Volgens een invuller uit Q 121 werd de koolzaag met perslucht aangedreven. [N 95, 530; monogr.]
II-5
|
21499 |
kooppenning |
godspenning:
goodspenning (L433p Nieuwstadt)
|
het geld dat de koper, of huurder contant ontvangt om de overeenkomst te bevestigen [huurpenning, godspenning, handpenning, worrel, weerder] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21400 |
koopwaar |
waar:
waar (L433p Nieuwstadt)
|
die goederen die gekocht en verkocht kunnen worden [waar, koopwaar, spul, marchandise, kramerij, artikel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23541 |
koorhemd |
rochet (fr.):
rochet (L433p Nieuwstadt)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23540 |
koorkap |
koorkap:
koorkap (L433p Nieuwstadt)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23563 |
koorzanger |
zanger:
zenger (L433p Nieuwstadt)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27995 |
kop van de pijler |
kop van de pijler:
kǫp van dǝ pęjlǝr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Wilhelmina]),
pijlerkop:
[pijler]kǫp (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Het einde van de pijler, in het algemeen tevens het hoogste punt van de pijler. De woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma Pijler. [N 95, 280]
II-5
|
19883 |
koper poetsen |
poetsen:
bijv. koper pôtse
potsə (L433p Nieuwstadt)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
28230 |
koperen mijnlamp |
koperen lamp:
koperen lamp (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Emma]),
opzichterslamp:
opzichterslamp (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Emma])
|
Uit koper, volgens Lochtman (pag. 47) ook uit messing vervaardigde benzinelamp. In de Nederlandse mijnen was de koperen lamp een onderscheidingsteken dat door iedereen die opzichter of hoger was, werd gedragen. In de mijnen van Zwartberg en Waterschei kon men volgens de invuller uit L 417 aan de koperen mijnlamp de ingenieurs herkennen. Naast de controle op mijngas was de koperen mijnlamp, aldus een respondent uit Q 113, ook nodig toen men nog met het kompas de richting moest aangeven. Een ijzeren lamp zou het kompas laten afwijken van het noorden. [N 95, 262a; N 95, 262b; N 95, 129; monogr.; N 95, 242]
II-5
|
27922 |
kophout |
kophout:
kophǫwt (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een stijl met daarop een plankje of een stuk halfhout. Het geheel kan worden gebruikt als voorlopige ondersteuning in een kerf. Zie de semantische toelichting van de lemmata Inkerven en Kerf. [N 95, 492; N 95, 330; monogr.]
II-5
|