id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25168 | koud, mistig en somber weer | mistig (weer): mistich (Nieuwstadt), mottig (weer): mottig (Nieuwstadt), motweer: mòtwèèr (Nieuwstadt), zuur (weer): zōēr (Nieuwstadt) | koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] III-4-4 |
18124 | koudvuur | koudvuur: kautvuur (Nieuwstadt) | Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)] III-1-2 |
18195 | kous: algemeen | hoos: Die haos is gans reg, dao zitte gein minderinge in het bein (Nieuwstadt), Et bein van die haos is tekort (Nieuwstadt), haos (Nieuwstadt) | Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] III-1-3 |
18179 | kousenband | bindel: binjel (Nieuwstadt) | kousenband [N 07 (1961)] III-1-3 |
19621 | kouter | kouter: kǫu̯tǝr (Nieuwstadt) | Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1 |
19231 | kouwe drukte | bohei (rh.): behei (Nieuwstadt) | drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18205 | kraag | kraag: kraag (Nieuwstadt), krāx (Nieuwstadt) | Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] II-7, III-1-3 |
18271 | kraagmantel | pelerine (<fr.): pellerien (Nieuwstadt) | een ouderwetse kraagmantel (pellerine?) [N 59 (1973)] III-1-3 |
29061 | kraagpunt | haak: hǭk (Nieuwstadt) | Het spits toelopende uiterste deel van de legger van de kraag aan de schouderzijden, haaks op de revers. [N 59, 122b] II-7 |
28332 | kraagschroef | houtschroef: hǫwtšruf (Nieuwstadt [(Maurits)] [Maurits]) | Grote houtschroef waarvan het bovengedeelte de railvoet op de dwarsligger houdt. Het woordtype "telefoonbout" uit Q 113 en Q 121b voor respektievelijk de mijnen Emma en Willem-Sophia is een volksetymologische verbastering van "tire-fondbout". [N 95, 712; Vwo 453; Vwo 784] II-5 |