19668 |
lade |
tafellade:
tōͅfəllā (L433p Nieuwstadt)
|
tafella [DC 53a (1978)]
III-2-1
|
28866 |
lade in de kleermakerstafel |
tafella:
tǭfǝllā (L433p Nieuwstadt)
|
De lade in de kleermakerstafel, waarin men opbergt wat nog niet wordt behandeld. Volgens de informant van Q 198 was er geen lade in de tafel. [N 59, 1b]
II-7
|
28276 |
lader |
lader:
lājǝr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Zwartberg])
|
De persoon die op de laadpunten de kolen in de mijnwagens laadt door het openen en sluiten van de laadbak. Indien aanwezig, bedient hij ook de wagentrekker of de lier waarmee de wagens verplaatst kunnen worden. [N 95, 141; monogr.; Vwo 229; Vwo 236; Vwo 461; Vwo 465; Vwo 666]
II-5
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
zomp:
zomp (L433p Nieuwstadt)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
18147 |
lam |
lam:
lamp (L433p Nieuwstadt)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
28213 |
lampekabel |
verbindingskabel:
vǝrbeŋeŋskābǝl (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds de accu en anderzijds de lamp die op de mijnpet of -helm van de mijnwerker is bevestigd. [N 95, 257]
II-5
|
27160 |
lampenkamer |
lampisterij/lampisterie:
lampestǝri (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De ruimte waar men de mijnlampen onderhoudt en indien nodig repareert. [N 95, 241; monogr.; Vwo 467; Vwo 468]
II-5
|
19485 |
lampenpit |
wiek:
weͅi̯k (L433p Nieuwstadt)
|
lampenpit [Roukens 14 (1937)]
III-2-1
|
28221 |
lampepot |
onderstel:
øŋǝrštęl (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
De lampepot van de veiligheidslamp, gevuld met watten. [N 95, 243; N 95, 242; N 95, 248; monogr.]
II-5
|
18164 |
lancet |
scherp mesje:
sjerp metske (L433p Nieuwstadt)
|
Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim). [N 84 (1981)]
III-1-2
|