33409 |
legnest |
legnest:
leqnęs(t) (L433p Nieuwstadt)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
23465 |
lei(en) |
lei(en):
leͅj (L433p Nieuwstadt)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28251 |
leischoenen |
leischoenen:
lęjšōn (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Geleidingsschoenen van de schachtkooi die met enige speling om de geleidingsbomen van de schacht sluiten. [N 95, 97; monogr.]
II-5
|
20580 |
lekkerbek |
fijnproever:
fienpruiver (L433p Nieuwstadt),
fīēnpruivər (L433p Nieuwstadt)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
meiklokje:
meiklùkske (L433p Nieuwstadt),
-
mei-klökske (L433p Nieuwstadt)
|
Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)] || lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)]
III-4-3
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
bandiet:
bandiet (L433p Nieuwstadt)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21748 |
leraar |
leraar:
leraar (L433p Nieuwstadt)
|
een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31125 |
leren zool |
leren lap:
lę̄rǝ lap (L433p Nieuwstadt)
|
Zool van leer. [N 60, 233a]
II-10
|
27596 |
lesboek, instructieboek |
lesboek:
ē̜sbǫwk (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Instructieboek dat men nodig heeft voor de opleiding tot bijvoorbeeld houwer. [N 95, 994]
II-5
|
19125 |
leugen |
leugen:
leuge (L433p Nieuwstadt)
|
een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|