18736 |
meisjeshemd? |
stoepje:
stupke (L433p Nieuwstadt)
|
Onderhemd voor meisjes. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van meisjes? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18734 |
meisjesonderbroek? |
onderboks:
ongerboks (L433p Nieuwstadt)
|
Onderbroek voor meisjes. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18583 |
meisjesondergoed |
lijnwaad:
lievend (L433p Nieuwstadt),
ondergoed:
ongergood (L433p Nieuwstadt)
|
Ondergoed voor meisjes. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
34237 |
melk |
melk:
męlk (L433p Nieuwstadt),
mɛlk (L433p Nieuwstadt)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoel:
mē̜lkstou̯l (L433p Nieuwstadt),
mɛlkštou̯l (L433p Nieuwstadt)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19930 |
melkzeef |
zijschotel:
zišōtǝl (L433p Nieuwstadt)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19137 |
menen |
menen:
meine (L433p Nieuwstadt)
|
van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24212 |
merel |
melder:
mälder (L433p Nieuwstadt),
mèlder (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel [DC 50b (1975)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merg (L433p Nieuwstadt)
|
Beenmerg. Hoe noemt men in uw dialect de zachte en vette substantie, die de holte van de beenderen vult ? (Alg. Ned.: merg) [DC 42B (1967)]
III-1-1
|
32591 |
mest verspreiden |
(mest) spreiden:
špręi̯ǝ (L433p Nieuwstadt)
|
De hoopjes mest die op het land liggen, moeten vóór het ploegen gelijkmatig over het land worden verdeeld met de riek: men neemt telkens een hoeveelheid mest op, om deze vervolgens uiteen te schudden, terwijl men met de riek een slingerbeweging maakt. [N 11, 20; N 11A, 23; N M, 8b add.; A 9, 27; RND 51; JG 1a + 1b + 2c; JG 2b-4, 9; monogr.]
I-1
|