22677 |
bekkens |
deksels:
deksele (L433p Nieuwstadt)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21357 |
bekvechten |
schelden:
sjelje (L433p Nieuwstadt)
|
ruzie maken door woorden [afstrijden, rikrooien, kerwee hebben, strijden, muilvech-ten, smoelvechten, opstrijden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21715 |
belasting |
belasting:
belasting (L433p Nieuwstadt)
|
de verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage in de lasten van de overheid [tijns, cijns, belasting, taks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21716 |
belastingbiljet |
belastingbrief:
belastingbreif (L433p Nieuwstadt)
|
het biljet waarop vermeld staat hoeveel belasting iemand moet betalen [lastenbrief, brandbrief, binnenboek] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29051 |
beleg |
beleg:
bǝlęx (L433p Nieuwstadt)
|
Stuk stof waarmee sommige delen van een kledingstuk ter versterking belegd worden of het stofdeel dat gebruikt wordt om de rafelkanten van een kledingstuk af te werken op plaatsen als de hals, het armsgat en sluitingen voor en achter. Er worden drie categorieën beleg onderscheiden: beleg op vorm, aangeknipt beleg, dat in wezen een soort beleg op vorm is, en schuingeknipt beleg (Het Beste Naaiboek, pag. 192). Een beleg op vorm bestaat meestal uit verschillende stukken die geknipt worden in de vorm van het deel dat ermee wordt afgewerkt. De afzonderlijke stukken worden aan elkaar genaaid, zodat ze een compleet belegstuk vormen dat langs de rafelkant wordt genaaid. Een aangeknipt beleg is een verlengstuk van het kledingstuk. Een schuin beleg is een smalle bies van schuingeknipte dunne stof die in de vorm kan worden gestreken voor het af te werken deel (Het Beste Naaiboek, pag. 192). [N 59, 114a; N 62, 32; Gi 1.IV, 33; MW]
II-7
|
21190 |
bemanning |
scheepsvolk:
sjeepvolk (L433p Nieuwstadt)
|
de bemanning van een schip [bemanning, équipage] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
bənauwt (L433p Nieuwstadt),
lommerig:
lommerig (L433p Nieuwstadt)
|
drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17860 |
bengelen |
bengelen:
bungele (L433p Nieuwstadt)
|
Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19287 |
benieuwen |
benieuwen:
benujen (L433p Nieuwstadt)
|
zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25054 |
bepaalde hoeveelheid |
kwak:
kwak (L433p Nieuwstadt)
|
een onbepaalde hoeveelheid [kwakkel, kwak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|