23553 |
miswijn |
miswijn:
mèswien (L433p Nieuwstadt)
|
De miswijn [mèswien?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20331 |
moeder |
moeder:
mooder (L433p Nieuwstadt)
|
moeder [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
17567 |
moedervlek |
wijnvlek:
wienvlek (L433p Nieuwstadt)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19100 |
moeite |
moeite:
muite (L433p Nieuwstadt)
|
moeite; hij geeft zich moeite [DC 03]
III-1-4
|
33700 |
moeras |
moeras:
mǝras (L433p Nieuwstadt)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hōͅf (L433p Nieuwstadt)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
27802 |
moetlijn |
moetlijn:
mutlīn (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Merkteken op de stijlen aan de beide zijwanden van steengangen, galerijen etc. door de mijnmeters aangebracht, dat onder meer dient als hulpmiddel om mijnsporen op de juiste hoogte te brengen. [N 95, 708; N 95, 856 add.]
II-5
|
20596 |
moezen |
moes koken:
mous kaokə (L433p Nieuwstadt)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18873 |
mokken |
knoteren:
knotere (L433p Nieuwstadt)
|
misnoegd en wrevelig zijn, maar dat niet ronduit zeggen [tornen, mokken, grimmen, pratten, pruilen, grijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32858 |
mol |
mouterop:
mǫu̯trǫp (L433p Nieuwstadt),
mǫu̯tǝrǫp (L433p Nieuwstadt)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|