id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19267 | onnozel persoon | dommerik: dommerik (Nieuwstadt), ezel: ēzel (Nieuwstadt), nozele hals: neuzele hals (Nieuwstadt), sul: sul (Nieuwstadt), zebedeus: zebedeius (Nieuwstadt) | een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] || zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)] III-1-4 |
22316 | onnozele-kinderendag | allerkinderen: allerkènjere (Nieuwstadt), nozele-kinderen: neuzel kinjer (Nieuwstadt) | De dag waarop de kinderen zich als vader en moeder verkleden (28 december) [oudvaaierkensdag, vaderkensdag, alderkinderen, onnozele kinderen]. [N 88 (1982)] || Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)] III-3-2 |
20922 | onrijp | onrijp: ōnriep (Nieuwstadt) | Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] III-2-3 |
33535 | onrijp, onvolgroeid | onrijp: ōnriep (Nieuwstadt) | Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] I-7 |
19278 | onrustig | opgeregt (< du.): opgereig (Nieuwstadt) | een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18861 | onstuimig | vurig: vurig (Nieuwstadt) | moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)] III-1-4 |
21901 | ontberen | arm zijn: erm zeen (Nieuwstadt) | niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)] III-3-1 |
20581 | ontbijt | eerste koffie, de -: eeste koffie (Nieuwstadt), morgenbrood: murgebrood (Nieuwstadt) | maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 6 tot 7 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3 |
28073 | ontkoold | blank: blaŋk (Nieuwstadt [(Maurits)] [Winterslag, Waterschei]) | Gezegd van een pijler waar alle steenkool uit is verwijderd. In dit lemma zijn alleen de termen voor "ontkoold" opgegeven. Voor de benamingen voor "pijler" zie men het lemma Pijler. [N 95, 532; monogr.] II-5 |
27590 | ontslag | ontslag: øntšlāx (Nieuwstadt [(Maurits)] [Zwartberg, Waterschei]) | Het ontslaan uit de dienst, al of niet gedwongen. Zie ook de lemmata Ontslag Krijgen en Ontslag Nemen. [N 95, 998; N 95, 999] II-5 |