27701 |
opleidingsgebouw |
de opleiding:
dǝ oplęjeŋ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Eisden])
|
Plaats waar men de aankomende mijnwerker in het vak schoolt. Met de afkorting T.W.I. wordt bedoeld "Training Works Instructions". De Bovengrondse Vakschool, de B.V.S., leidde op tot bankwerker en elektricien (Kemp pag. 35). [N 95, 24; N 95, 24 add.]
II-5
|
32928 |
opper |
huist:
hūs (L433p Nieuwstadt)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
27859 |
opproppen |
leempatronen in het gat duwen:
lęjmpatrōnǝ en ǝt gāt dyjǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
waterpatronen in het gat duwen:
wātǝrpatrōnǝ en ǝt gāt dyjǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een met springstof gevuld gat door middel van een waterpatroon of een van steenstof of leem gemaakte prop afsluiten. [N 95, 404; monogr.; Vwo 15; Vwo 48; Vwo 126; Vwo 177; Vwo 569; Vwo 571]
II-5
|
18959 |
oprecht |
goudeerlijk:
goudeerlik (L433p Nieuwstadt)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18030 |
oprispen |
rupsen:
rupsje (L433p Nieuwstadt),
Ww. Er is geen specifiek substantief voorhanden.
rupsje (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] || Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
21157 |
oprit |
opvaart:
opvaart (L433p Nieuwstadt)
|
een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19321 |
opscheppen |
opscheppen:
opsjuppe (L433p Nieuwstadt),
stuiten:
Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.
sjtute (L433p Nieuwstadt, ...
L433p Nieuwstadt)
|
het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opsjuve (L433p Nieuwstadt)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17900 |
optillen |
oplichten:
opluchte (L433p Nieuwstadt)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28004 |
opvangen |
(een) spits voortrekken:
ęj špets vø̄rtrękǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
aanbouwen:
ānbuwǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
voorpalen:
vø̄rpø̜lǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Emma])
|
Loszittende gesteentelagen in het dak niet wegnemen, maar ondersteunen. Het woordtype "(een) spits voortrekken" (L 374, L 426, L 433, Q 15, Q 21, Q 113) duidt een manier van ondersteunen aan waarbij men een halfhout met het ene uiteinde op de bestaande ondersteuning bevestigt en onder het andere einde een stijl plaatst. [N 95, 899; N 95, 892; N 95, 367; monogr.; N 95, 575; Vwo 2; Vwo 471]
II-5
|