22477 |
sjoelen |
sjoelen:
sjoele (L433p Nieuwstadt)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17870 |
slaan |
slaan:
slàun dich oem dine ore (L433p Nieuwstadt)
|
ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
sjlaop (L433p Nieuwstadt)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17871 |
slag |
fleer:
fleir (L433p Nieuwstadt),
mep:
mep (L433p Nieuwstadt),
slag:
sjlaag (L433p Nieuwstadt)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
sjlek (L433p Nieuwstadt)
|
slak [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuis:
sjlekkenhoes (L433p Nieuwstadt)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
sjlang (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17553 |
slank |
spits:
sjpits (L433p Nieuwstadt)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
28126 |
slecht dak |
slecht dak:
šlɛxt ˲dāk (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een slecht dak laat bij het afkloppen een dof geluid horen. Het heeft loszittend gesteente. [N 95, 891; monogr.]
II-5
|
25216 |
slecht dragend ijs |
dun ijs:
dun ies (L433p Nieuwstadt)
|
slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|