21480 |
speelplaats |
speelplaats:
sjpeelplaatsj (L433p Nieuwstadt)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20287 |
speen |
lots:
lötsj (L433p Nieuwstadt)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dē̜m (L433p Nieuwstadt)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
18390 |
speld |
spang:
špaŋ (L433p Nieuwstadt)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
toespangen:
tušpaŋǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
28884 |
speldenkussen |
naaldenkussen:
nǭljǝkøsǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr]
II-7
|
22327 |
spelletje |
partijtje:
voetbal of biljart
partieke (L433p Nieuwstadt),
potje:
kaarten
pøͅtjə (L433p Nieuwstadt)
|
Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24247 |
sperwer |
stootkop:
sjtootkop (L433p Nieuwstadt)
|
sperwer [DC 42b (1967)]
III-4-1
|
20535 |
spetteren |
sudderen:
suddərə (L433p Nieuwstadt)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
špęjgǝl (L433p Nieuwstadt)
|
De naad tussen kraag en revers, waar de kraag aan de revers wordt gehecht. [N 59, 122a]
II-7
|