e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwstadt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekken trekken: trekke (Nieuwstadt) Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)] III-1-2
trekkers trekkers: trękǝrs (Nieuwstadt) Middel om een broek of een vest te kunnen insnoeren. De riempjes achter het vest. [N 59, 143b] II-7
treuren treuren: trure (Nieuwstadt) verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelaar erwtenteller: erteteller (Nieuwstadt), treuzelaar: treuzelēēr (Nieuwstadt) iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] || iemand die zeer langzaam is in zijn verrichtingen [erwtenteller] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelen teutelen: teutele (Nieuwstadt) met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
triduüm tridum (<lat.): tridium (Nieuwstadt) Een driedaagse godsvruchtoefening, triduüm . [N 96B (1989)] III-3-3
troef troef: troef (Nieuwstadt) Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] III-3-2
troep troep: trōp (Nieuwstadt) een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)] III-3-1
troeven troeven: troeve (Nieuwstadt) Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)] III-3-2
trom trom: trom (Nieuwstadt) Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)] III-3-2