22671 |
viool |
viool:
fiool (L433p Nieuwstadt)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
vøͅsjgērt (L433p Nieuwstadt)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaschotel:
vlaa‧sjoo‧tel (L433p Nieuwstadt)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
vlaams (L433p Nieuwstadt)
|
Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merköf (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
27994 |
vlak stuk in een pijler |
vlak stuk:
vlāk štøk (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
[N 95, 287; monogr.]
II-5
|
27990 |
vlakke pijler |
vlakke pijler:
vlākǝ pęjlǝr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Pijler met een hellingspercentage tussen 0 en 20 graden. [N 95, 284; monogr.; N 95, 287]
II-5
|
24914 |
vlaktex |
vlak stuk land:
⁄n vlaak stuk landj (L433p Nieuwstadt),
vlakte:
vlàktə (L433p Nieuwstadt)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlechte (L433p Nieuwstadt)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
vlèrmoes (L433p Nieuwstadt)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|