27364 |
boorkop |
boorkop:
bǭrkǫp (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
boorkroon:
bǭrkron (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Emma])
|
Het uiteinde van de boorstang dat voorzien is van een hardmetalen snede. De boorkop wordt op de boorstang geschroefd of gestoken of kan met de boorstang uit één stuk vervaardigd zijn, de zogeheten monobloc-boorstang. Voordeel van een losse boorkop was volgens een invuller uit Q 121 dat dan niet de gehele boor, die soms wel 3 m lang was, naar de bovengrond getransporteerd hoefde te worden. [N 95, 813; monogr.]
II-5
|
27821 |
boorplatform |
boorplatform:
bǭrplātfǫrm (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een op schragen gesteld platform dat het mogelijk maakt hoog gelegen boorgaten te maken. [N 95, 816]
II-5
|
27816 |
boorstang, boorijzer |
boorijzer:
bǭrīzǝr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
boorstang:
bǭrštaŋ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een uit een zeer goede kwaliteit staal vervaardigde stang die hetzij van een vaste boorkop is voorzien (monobloc-boorstang), hetzij aan een uiteinde een bevestiging heeft waarin een losse boorkop kan worden geplaatst. Volgens een invuller uit Q 121 varieerde de lengte van een boorstang tussen 50 cm en 3 meter. [N 95, 735; N 95, 812; monogr.; Vwo 163; Vwo 166; Vwo 322]
II-5
|
27822 |
boorwagen |
boorwagen met twee boorhamers:
bǭrwāgǝ met twē bǭrhāmǝrs (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Op een lorrie gemonteerde boorinstallatie waarmee tegelijkertijd twee of meer boorgaten gemaakt kunnen worden. Het woordtype "jumbo" (L 417, Q 7) is van toepassing op een boorwagen met vier of vijf boorhamers. [N 95, 814]
II-5
|
27820 |
boorzuil |
boorzuil:
bǭrzȳl (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Bij het boren gebruikt statief voor de boorhamer. Wanneer er perslucht in wordt toegelaten, zorgt de boorzuil niet alleen voor ondersteuning van de boorhamer, maar ook voor de boordruk. [N 95, 810; monogr.]
II-5
|
18863 |
boos |
kwaad:
kaod (L433p Nieuwstadt)
|
boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
beutje (L433p Nieuwstadt)
|
een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telder:
taijer (L433p Nieuwstadt)
|
bord [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
27335 |
boren |
boren:
bǭrǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Algemene benaming voor het maken van boorgaten. Volgens Vanwonterghem (pag. 73) is het woordtype "boren" ook van toepassing op het maken van diepboringen. Het is daarom ook opgenomen in het lemma Diepboren. [N 95, 801; Vwo 167]
II-5
|
21879 |
borgen |
op de lat schrijven:
op de lat sjrieve (L433p Nieuwstadt),
opschrijven:
opsjrieve (L433p Nieuwstadt)
|
uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|