23360 |
zijpad |
zijgang:
ziegank (L433p Nieuwstadt)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24725 |
zijtak |
zijtak:
zietak (L433p Nieuwstadt)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
27824 |
zijwand |
stoot:
štōs (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits]),
zijwand:
zīwantj (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496]
II-5
|
25318 |
zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder |
zil:
⁄n zil (L433p Nieuwstadt)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 2500 vierkante meter, dat is 1/4 bunder (=10.000 vierkante meter) [zil] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33602 |
zilveruitje |
zilver-un:
mv -unne
zilverun (L433p Nieuwstadt)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
18816 |
zin (lust) |
zin:
zin (L433p Nieuwstadt)
|
het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20166 |
zindelijk |
droog:
dreug (L433p Nieuwstadt)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22771 |
zingen |
fluiten:
fluite (L433p Nieuwstadt)
|
het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
27974 |
zinken |
zinken:
zinken (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een opgepofte vloer bijwerken en lager maken om op deze wijze de mijngang weer op hoogte te brengen. Volgens de invuller uit Q 15 hoefde men in dat geval de ondersteuning van de galerij niet te vernieuwen. [N 95, 389; N 95, 903; monogr.; Vwo 75; Vwo 541; Vwo 650; Vwo 870]
II-5
|
18198 |
zitvlak van een broek |
kont:
kontj (L433p Nieuwstadt),
kruis:
kruuts (L433p Nieuwstadt)
|
het kruis van de broek (zolder, kont, kruis, schreej enz.) [N 59 (1973)]
III-1-3
|