27661 |
bovengronds |
bovenop:
bǭvǝnop (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Boven de grond, aan het aardoppervlak. [N 95, 114; monogr.; Vwo 185]
II-5
|
28269 |
bovenkabel |
kabel:
kabel (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De kabel waaraan de beide liftkooien zijn opgehangen. De opgave "ronde kabel" uit Q 12 voor de mijnen in Eisden en Zwartberg duidt erop dat men daar, evenals in de meeste mijnen, voor de bovenkabel een ronde kabel gebruikt. [N 95, 79; monogr.]
II-5
|
28262 |
bovenkomen, naar boven gaan |
naar boven gaan:
nǭ bǭvǝ gǭn (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De ondergrondse werken verlaten, naar boven gaan. Het woordtype "uitvaren" werd volgens de invuller uit Q 121 op de Domaniale mijn ook gebruikt wanneer men tijdens de dienst naar boven ging, bijvoorbeeld door ziekte of ongeval. Men moest daarvoor een bon hebben, die door de opzichter werd uitgereikt. Zie ook het lemma Iemand Naar Boven Brengen. [N 95, 83; monogr.]
II-5
|
29058 |
bovenkraag |
bovenkraag:
bǭvǝkrāx (L433p Nieuwstadt)
|
Het buitenste of bovenste gedeelte van de kraag dat in het zicht komt. [N 59, 121a]
II-7
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
boavelup (L433p Nieuwstadt)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19630 |
bovenverdieping |
boven:
baove (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt u de bovenverdieping van een huis? (bovenverdieping, bovenste verdieping) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
28936 |
bovenwijdte |
bovenwijdte:
bǭvǝwi-jtǝ (L433p Nieuwstadt)
|
De omtrek boven van mannen en vrouwen. Bij mannen wordt de bovenwijdte gemeten horizontaal onder de armen, terwijl men bij vrouwen de omtrek van achter meet, horizontaal onder de armen en boven of over de buste. Zie afb. 26. [N 59, 44b]
II-7
|
20140 |
box |
looprek:
louprek (L433p Nieuwstadt)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18953 |
braaf |
braaf:
et kèjntj is braaf (L433p Nieuwstadt)
|
braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
32706 |
braakland bewerken |
braken:
brǭkǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Op een akker die men - vroeger overeenkomstig het drieslagstelsel, later om een bijzondere reden - een seizoen braak liet liggen, werd dat jaar geen gewas verbouwd. Een dergelijke akker werd echter wel verschillende malen ondiep geploegd en grondig afgeëgd, zulks om hem te zuiveren van hardnekkig onkruid, zoals kweek, en tevens om hem niet de voedingsbodem te laten zijn van gemakkelijk tierend onkruid in het algemeen. Voorzover de onderstaande termen geen object noemen, veronderstellen zij "de akker" of "het stuk" als object. In braken zal soms, in zomervoren meestal de betekenis "niet benutten voor de teelt", "braak laten liggen" meespreken. Men zie daarom ook de lemmata braakland en braak (laten) liggen. De woorden braken, belken en stropen komen ook in de lemmata ondiep ploegen en stoppelveld ploegen voor. [JG 1a; N 11A, 134b + 137q; N 11, 45 + 47 add.; monogr.]
I-1
|