24501 |
braambes |
bramelen:
braomel (L433p Nieuwstadt),
broamel (L433p Nieuwstadt, ...
L433p Nieuwstadt)
|
braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brǭmǝlǝ (L433p Nieuwstadt)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24132 |
braamsluiper |
garenmus:
garemösj (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe heet de braamsluiper? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24474 |
braamstruik |
bramelen:
broamel (L433p Nieuwstadt),
bramen:
breem (L433p Nieuwstadt)
|
braam (struik) [Roukens 03 (1937)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
28129 |
brak, vals dak |
brak:
brak (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Slappe leisteenbank in het dak die dreigt in te storten. [N 95, 576; N 95, 898; N 95, 899; monogr. Vwo 188; Vwo 194; Vwo 670; Vwo 711; Vwo 810; div.]
II-5
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brandjblaor (L433p Nieuwstadt)
|
Een brandblaar. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
20562 |
brandewijn |
franse:
franse (L433p Nieuwstadt),
frànsə (L433p Nieuwstadt)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
vonkelhout:
funkelhout (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt u het brandhout voor de kachel? (brandhout, stoofhout, kapittelhout) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
23442 |
brandkast in de sacristie |
brandkast:
brandjkas (L433p Nieuwstadt)
|
De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
muur van de schuur:
mōr van dǝ šȳr (L433p Nieuwstadt),
muur van de stal:
mōr van dǝ štal (L433p Nieuwstadt)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|