17908 |
dompelen |
onderduwen:
ūngerdujen (L433p Nieuwstadt),
soppen:
soppe (L433p Nieuwstadt)
|
Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
24832 |
donderkruid |
hommelspoezen:
-
hômmels-poeze (L433p Nieuwstadt)
|
donderkruid [DC 46 (1971)]
III-4-3
|
25122 |
donderslag |
helle slag:
hèllə sjláách (L433p Nieuwstadt),
hommelslag:
hommelslaag (L433p Nieuwstadt)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
onweer in de lucht:
ònwèèr zit in də lòch (L433p Nieuwstadt)
|
lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
duisteren:
duustere (L433p Nieuwstadt)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
doenkel (L433p Nieuwstadt),
dōnkel (L433p Nieuwstadt),
duister:
duuster (L433p Nieuwstadt),
dūūster (L433p Nieuwstadt)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
duvelshoar (L433p Nieuwstadt)
|
het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dood (L433p Nieuwstadt)
|
dood (bijv.) [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
kist:
kés (L433p Nieuwstadt),
Oude naam: zerk.
kés (L433p Nieuwstadt),
zerk:
Oude naam.
zerk (L433p Nieuwstadt)
|
doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
doodsklok (L433p Nieuwstadt)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|