e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jaarmarkt markt: mert (Noorbeek) de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)] III-3-1
jaarring ring: reŋk (Noorbeek), (mv)  reŋ (Noorbeek) Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b] I-11
jachtpak jachtpak: jachtpak (Noorbeek) het jachtcostuum [N 59 (1973)] III-1-3
jagen jagen: jāgǝ (Noorbeek) Kunstmatige manier bij de korfteelt om een zwerm van het moedervolk te scheiden. Wanneer een voorzwerm niet snel genoeg afkomt en wanneer de imker er belang bij heeft dat het volk spoedig gaat zwermen, dan neemt hij zijn toevlucht tot het jagen. Als het darrenbroed achter in de korf bruin is, kunnen de bijen gejaagd worden. De imker zet de moederkorf met de kop op de grond en plaatst er de jaagkorf bovenop, zodat de openingen van beide korven tegen elkaar sluiten. Op de plaats waar de openingen tegen elkaar komen, windt men er een bijdoek om. Met ijzeren krammen hecht men de korven stevig aan elkaar vast. Men gaat nu met beide handen of met soms een stok voor en achter tegen de moederkorf kloppen, onderaan bij de kop van de korf beginnend en geleidelijk aan hoger (Gelens 1963, pag. 22). Af en toe opent men het gesloten vlieggat en blaast er rook in. Als men uit het zoemen der bijen heeft opgemaakt dat zij in de jaagkorf zijn overgelopen, maakt men de korven weer los. De koningin gevolgd door de groep bijen die normaal zou zijn gaan zwermen, zit nu in de jaagkorf. In de moederkorf, waarin geen moer meer zit, moet weer een sterk volk opgroeien door eerst en vooral een nieuwe koningin of moer te vormen. [N 63, 87a; monogr.] II-6
jagersjas jagersjas: jègersjas (Noorbeek) groene jas met een plooi in de rug [N 59 (1973)] III-1-3
jaloers jaloers: sjaloers (Noorbeek), (Eijsden!).  zjeloes (Noorbeek) een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] III-1-4
janken janken: jaanke (Noorbeek), ideosyncr.  jaanke (Noorbeek), jaanken (Noorbeek) Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)] III-2-1
jarig zijn jarig zijn: hii is jørəg (Noorbeek) Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)] III-3-2
jicht jicht: jich (Noorbeek) Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] III-1-2
joelen wild zijn: weeld zie (Noorbeek) zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)] III-3-1