e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kies baktand: bàktá:nt (Noorbeek) kies [DC 01 (1931)] III-1-1
kieskeurig lastig: lestig (Noorbeek), niet gauw content: neet gow kontènt (Noorbeek) niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)] III-1-4
kietelen kietelen: kietele (Noorbeek) Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)] III-1-2
kieuwen (wbd) roepen: roope (Noorbeek) uit de verte roepen [kieuwen] [N 87 (1981)] III-3-1
kiezen kiezen: keeze (Noorbeek) een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)] III-1-4
kin baard: bá:rt (Noorbeek) kin [DC 01 (1931)] III-1-1
kind (algemene benaming) kind: keent (Noorbeek) kind [DC 03 (1934)] III-2-2
kind (troetelnaam) liefje: lèveke (Noorbeek) het liefkozend woord van ouderen voor kinderen [doeleke, dooier, fies, kadolleken, zoeteken, krotte, schijtgat, drulleke, hummel, etc.] [N 87 (1981)] III-2-2
kinderfiets kinderfiets: keenderfiets (Noorbeek) Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar kleine kinderen op rijden [N 99 (1991)] III-3-1
kinderfluitje fluitje: fløͅtsjə (Noorbeek) Een fluitje gemaakt uit de holle stengel van een paardebloem [fiepertje]. [N 90 (1982)] III-3-2