e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klapekster tuinekster: tu:nekstər (Noorbeek) Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)] III-4-1
klaver, algemeen klee: klīǝ (Noorbeek) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5
klaverhoning klaverhoning: klaverhoning (Noorbeek) Honing afkomstig van de klaverbloesem. Klaver is een zeer goede drachtbron, die uiteindelijk een heel fijne tafelhoning oplevert. De klaverhoning is geel van kleur en mild van smaak. [N 63, 112b; monogr.] II-6
klaverschoof garve: gɛrf (Noorbeek) Gemaaide klaver wordt, zoals gras, gedroogd voordat het wordt opgeslagen voor de winter. Zie voor het hooien aflevering I.3. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat men de gemaaide klaver niet bindt in L 164, 268 (soms), 270, 289, 289a, 290, 325. Vergelijk ook de behandeling van de graanschoof in aflevering I.4. [N 15, 18g] I-5
kledij, kleren kleren: klījər (Noorbeek) ... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] III-1-3
kleerhanger armhaak: érm-haok (Noorbeek), klederhaak: kleierhaok (Noorbeek), klęjǝrhǭk (Noorbeek) Een gebogen hout met een haak om kleren op te hangen (kleerhanger, kapstok) [N 79 (1979)] || Gebogen houtje of beugel met haak waarop men jas of mantel zonder kreuken kan ophangen. [N 59, 35; monogr.] II-7, III-2-1
kleerkast klederkast: kleierkas (Noorbeek), klejerkaas (Noorbeek) kleerkast [DC 39 (1965)] III-2-1
kleerkist, kleerkoffer klederkist: kléjerkis (Noorbeek) Hoe noemt u een houten koffer (om kleren in te bewaren)? [N 104 (2000)] III-2-1
kleerluis luis: lōēs (Noorbeek) kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)] III-4-2
kleermaker snijder: sni-jdǝr (Noorbeek) Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.] II-7