e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liniaal lat: lat (Noorbeek) een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)] III-3-1
linkerachterkwartier linkse vierdel achter: leŋksǝ vidǝl axtǝr (Noorbeek) Het kwartier van de uier links achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116b] I-11
linkervoorkwartier linkse vierdel voor: leŋksǝ vidǝl vø̄r (Noorbeek), voorste kwartier links: vø̜̄rstǝ kwartēr leŋks (Noorbeek) Het kwartier van de uier links voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116a] I-11
linnen, linnengoed lijnen: linǝ (Noorbeek) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lintvoeg strekvoeg: štrɛk˲[voeg] (Noorbeek) Horizontale voeg. Zie ook afb. 41. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29b; monogr.] II-9
lip lip: lép (Noorbeek) lip [DC 01 (1931)] III-1-1
lispelen (slissen) lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  lispele (Noorbeek) de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)] III-3-1
liturgisch vaatwerk kelken: kélke (Noorbeek) De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] III-3-3
liturgische gewaden miskleren: méskléjer (Noorbeek) De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)] III-3-3
loeien van de koe in het algemeen beuken: būǝkǝ (Noorbeek), brullen: brø̜lǝ (Noorbeek) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11