e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke gans ganzenrik: gǭzǝrek (Noorbeek) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit geitenbok: gē̜tǝbok (Noorbeek) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke hond, reu mannetje: ideosyncr.  menneke (Noorbeek), rekel: rēékel (Noorbeek) Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)] III-2-1
mannelijke kalkoen schroethaan: šrūthān (Noorbeek) [A 6, 3a; S 16; L 1, 113; R 14, 3; monogr.] I-12
mannelijke merel merel: mèêle (Noorbeek) een mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn) [N 83 (1981)] III-4-1
mannenkant mansluikant: mansluj-kaant (Noorbeek), mansluizijde: mansluj-ziej (Noorbeek) De linkerhelft van de kerk, het gedeelte links van het middenpad, dat bestemd was voor de mannen [evangeliekant, mannenkant, mansluikant, kerelskant?]. [N 96A (1989)] III-3-3
maretak haams: hamsj (Noorbeek, ... ) maretak [DC 46 (1971)] || maretak {afb}, een op bomen woekerende plant waaran de stengel gaffelvormig vertakt is met lepelvormige altijd groene bladeren, de vrucht is witte, soms gele bes [N 37 (1971)] III-4-3
margriet sint-jansbloem: -  sint Jansbloem (Noorbeek, ... ) margriet [DC 42 (1967)] || margriet (Chrysanthemum leuchanthemun) [DC 42 (1967)] III-4-3
maria-altaar maria-altaar: modergodsèlter (Noorbeek) Het (zij)altaar dat toegewijd is aan O.L. Vrouw en waarop of waarboven haar beeltenis prijkt [Maria-altaar]. [N 96A (1989)] III-3-3
mariabeeld mariabeeld: maria-beeld (Noorbeek), onze-lieve-vrouwebeeld: slive vrouwe beeld (Noorbeek) Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)] III-3-3