e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197p plaats=Noorbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opeenschuiven opeenschuiven: op èèn sjuve (Noorbeek) stroppen: Op elkaar schuiven (stroppen). [N 84 (1981)] III-1-2
open broed open broed: ǭpǝ brōt (Noorbeek) Broed dat nog niet afgesloten of verzegeld is. De toekomstige bij zit dan nog in het stadium van ei en larf. [N 63, 25a; N 63, 20a; N 63, 22c] II-6
openbare weg levei: leveij (Noorbeek), steenweg: stéwēēg (Noorbeek) een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)] III-3-1
openpersen uitstrijken: ūtstrīkǝ (Noorbeek) De naden aan weerszijden platpersen of openpersen. [N 59, 186] II-7
opereren opereren: operere (Noorbeek) Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)] III-1-2
opgezette zak opgezette tas: opgezatte tesj (Noorbeek) een opgezette zak (opgezette zak of tes, stölpzak) [N 59 (1973)] III-1-3
opgroeiend jong kipje kuiken: kȳkǝ (Noorbeek) Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c] I-12
ophanger strop: ströp (Noorbeek), strø̜p (Noorbeek) het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] II-7, III-1-3
ophitsen ophitsen: (Eijsden!).  ophietse (Noorbeek), stokelen: stèùkele (Noorbeek) een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] III-1-4
ophouden met het werk uitscheiden: oetsjeije (Noorbeek) ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)] III-1-4